Nederlands leraar

Het Opaatje met de sik.

29-07-2012

Blog

1987. Ik woonde op de Oostenburgervoorstraat, om de hoek lag m’ n bootje in het IJ, waarmee ik vaak door de grachten voer. Om de hoek in de Oostenburgerdwarsstraat woonde een Opaatje met een hoedje en een markant wit sikje, die vaak uit het raam hing en een ieder vriendelijk groette die voorbij kwam. Ook mij als ik voorbij kwam met m’ n buitenboordmotor op weg naar m’ n bootje. Mijn franse vriendin van destijds was het ook opgevallen. ‘Wat een grappig opaatje’ zei ze altijd.

Op een zomeravond zat ik na een dagje varen bij m’ n bootje op het bankje aan het water van nde zonsondergang te genieten. Opaatje kwam naast me zitten. We raakten aan de praat over bootjes, auto’s, vakanties en nog een paar zaken, totdat het gesprek op buitenlanders kwam.
‘Weet je waarom hier zoveel buitenlanders wonen?’ vroeg Opaatje.
‘Ze zijn honger, armoede en dictaturen ontvlucht’ was m’ n antwoord.
‘Welnee joh, het zijn de sneeneuzen’.
‘Sneeneuzen?’
‘Joden. Ze zitten in de regering en in de pers. Ze zeggen: laat maar komen die mensen. Hoe meer er komen des te groter wordt de puinhoop bij ons. Wist je dat niet? Nou, ik heb het al lang in de gaten. Het begon al na de oorlog met de Indo’s en Ambonezen. Daarna de Turken en de Surinamers en al die andere volkeren. En er komen er steeds meer. Totdat de Nederlanders een minderheid zijn’.
Opaatje keek me ernstig aan.

Ik nam afscheid en liep verward naar huis.
‘Sneeneuzen’. Nooit van gehoord. Dat had ik niet van dat aardige Opaatje verwacht.