Nederlands leraar

Jorisje 37

25-02-2012

Blog

‘Wie denk je wel dat ik ben? Jorisje 37’? Dit hoorde ik als kind mijn vader nogal eens zeggen. Wie of wat Jorisje 37 precies was kreeg ik veel later pas door.

Het was een sukkel, een ‘loser’ zou je tegenwoordig zeggen. In ieder geval iemand die niet in staat bleek om ‘voor z’n hachie op te komen’. Alweer zo’n zin. Wat is nou weer je ‘hachie’? Nou dat ben je dus gewoon zelf, in eigen persoon. Je hachie dat ben jij dus. Even terug naar Jorisje 37. Dat is iemand die niet overtuigd, die niet weet wat-ie wil en die niet voor zichzelf op kan komen. Jorisje 37 wordt niet voor vol aangezien. Een ‘echte kerel’, een ‘man van stavast’, liet zich niet kisten, koos ‘eieren voor zijn geld’ en liet zich geen ‘knollen voor citroenen verkopen’.

Dat deed Jorisje 37 wél. Jorisje 37 was namelijk een ‘halve zachte’, ‘met van die slappe handjes’. Te beroerd en te lamlendig om te werken was-ie. Net als al dat langharig werkschuw tuig wat liep te profiteren door ‘hun hand op te houden’. Zulke figuren belanden ‘in de goot’, het is het ‘Falderappes’, gekweekt door de ‘rooie rakkers’ zoals mijn vader de PvdA noemde. De partij die het beste was in het ‘eerlijk delen wat van een ander is’. Jorisje 37 kon net als ‘Lulletje Rozewater’ gaan putjesscheppen op zee. Hij goeide op voor galg en rad en zou vast en zeker in de goot belanden.

Een beetje vent ´stond z´n mannetje´, liet ‘z´n handjes wapperen’ en hield niet ’van dat benauwde’. Want ‘als je voor een dubbeltje geboren bent wordt je nooit een kwartje’.