Nederlands leraar

Archive for maart, 2012

De was ophangen

19.03.2012

Blog

De was ophangen als de zon schijnt, een briesje wind. Een feelgood- factor van jewelste.
Frisse lucht, zon en frisse was; een heilige drie-eenheid. Versgemaaid gras, ook zoiets.
Bossen en stranden. Lopen, fietsen, buiten vertoeven. Even flink die bovenkamer laten uitwaaien.

Soest

18.03.2012

Blog

Ik lig te prijken in een heerlijk wit bedje. M’n moeder zegt lieve woordjes tegen mij. Ik wil nooit groot worden.

Op de step naar de kleuterschool. Fijn, steppen. Nu stepte ik voor het eerst op de grote straat. Kijk daar kwam m’n klasgenote Marijke aan de overkant aangefietst, ze lachte tegen mij en ik lachte terug. Ik vond haar erg leuk. Ik lachte nog een keer. Boem ! Ik werd wakker op de bank in onze huiskamer met een bloedneus. Naast me zag ik een paar politielaarzen staan met een agent erin. Het bleek dat ik tegen een auto gebotst was of hij tegen mij en dat ik ontzettend geluk gehad had.

Ik kreeg een poppekast voor m’n verjaardag. Daarbij Jan Klaassen en Katrijn, Klukkluk en Pipo de Clown en de Dikke Deur, zoals de Circusdirecteur altijd door Pipo genoemd werd. Ik gaf voorstellingen en als er niemand wilde kijken, ging ik zelf zitten kijken en bedacht voorstellingen. Op een dag kwam m’n moeder onverwachts op m’n kamertje en wist niet wat ze zag. Ik zat daar te stikken van het lachen voor de poppekast.

Op m’n vierde verjaardag kreeg ik een kasteel met riddertjes. Ik speelde er graag mee met m’n vriendjes. Die namen altijd cowboytjes en soldaatjes mee en dieren uit de dierentuin. Dus daar bij het kasteel wat het een allegaartje van riddertjes die tegen cowboys of indiaantjes vochten of tegen een bruine beer, olifant of giraffe. De giraffe was de spion voor degenen die het kasteel wilde overvallen. Hij kon namelijk met z’n lange nek over de kasteelmuren heen kijken. De ridders hadden weliswaar de beste pakken aan, maar daarentegen hadden de cowboys echte geweren. Het beste vond ik toch de indiaantjes want die hadden geen pakken en geen geweren, maar waren met hun pijl en boog de cowboys telkens weer te slim af.

M’n vriendjes op de Soesterbergsestraat in Soest waren Keesje van TipTop, de speelgoedwinkel, Wimpie van de groenteboer, Bennie van de elekricien en Bertje van de horlogemaker. Ons speeldomein was de driehoeksweg. We deden voetballen. Dan hadden we ieder een steen en die moest je verdedigen en tegelijkertijd moest je de stenen van de anderen omver schieten. Of we deden knikkeren, dan legden we een vijftal knikkers op een rijtje en dan moest je die proberen te raken van een paar meter afstand. De knikkers die voorbij gingen mocht je houden en als je knikkers geraakt werden mocht degene die ze geraakt had houden. Als een van ons al z’n knikkers verloren had gingen we soms bij Bertje de horlogemaker op de binnenplaats naar de bakkerij kijken. Dat was een heel gedoe want dan moest je door de werkplaats van Bertje z’n papa heen en die had een grote Dobbelmann Pincher die vreselijk hard blafte. Maar als je dat gehad had en we de binnenplaats bereikt hadden konden we de bakker en z’n knecht soms bezig zien met het maken van taartjes.

Toen ontdekten we het geheim van de glanzende kersen op de slagroomtaartjes. Die werden er door de bakker gewoon op gespuugd vanuit z’n mond. Echt waar, zelf gezien. Nooit at ik meer kersen die op slagroomtaartjes zaten.

In de eerste klas van de lagere school kregen we een opdracht van de lerares.
We moesten thuis kijken hoe datgene dat we op onze boterham aten geschreven werd. Elke dag was iemand anders aan de beurt om het geleerde woord op het bord te schrijven. Veel kaas, pindakaas en jam. Toen ik aan de beurt was keek ik thuis bij het middageten lange tijd naar het potje ‘Pasta Choca’ wat op tafel stond. Ik had het uit m’n hoofd geleerd. De volgende dag mocht ik het op het bord schrijven. Ik had het woord Pasta al geschreven, toen de lerares zei: ‘Ja dat is wel erg makkelijk om gewoon pasta te schrijven’. Daar was ik nogal kwaad over, want ik kon het woord Choca ook schrijven. Maar daar had ik nu geen zin meer in.

Het verjaardagsfeestje van een van ons was altijd een belevenis. Bij de verjaardag van Keesje van Tiptop zat het in ieder geval goed met de prijzen, die z’n moeder uit hun speelgoedwinkel uitzocht. Klapperpistootjes, blikken vogels op een stokje die naar elkaar toebuigden als je erin kneep of een heuse Sheriffster die je op kon spelden. We speelden de spelletjes alsof ons leven ervan afhing om een van de begeerde attributen te bemachtigen.

Ik kreeg een dubbeltje zakgeld per week. Nu had ik bij TipTop een Batmanpak in de etalage gezien voor zes gulden. Dat wilde ik graag sparen. M’n geduld werd wel op de proef gesteld, na een paar weken kocht ik toch maar een klapperpistooltje. Had je tenminste meteen plezier van.

Het werd zomer. We gingen weer op de fiets naar het Soester Natuurbad. Er was een weg binnendoor. Dat ging door het bos. We stopten onderweg bij een huis.
‘Heeft U misschien een glaasje water?’ vroegen we dan als we aangebeld hadden en geopend werd. Daarna gingen we ‘crossen’, dus met de fiets door wilde bospaadjes scheuren. ‘Stop’ riep m’n vriendje. ‘Een slang’. M’n vriendje hield met een tak trots een kleine slang hoog. ‘Dit is een bosslang’ zei-die.

We waren aan het fietsen. ‘Hoor je die helikopter?’ zei m’n vriendje. ‘Die zijn naar de kindervreter aan het zoeken. Ze kunnen hem niet vinden, de kindervreter. Die heeft al vele kinderen opgevreten. Hij lokt ze met snoepjes en vreet ze dan op. Echt waar, m’n vader heeft het zelf verteld’.

‘Ga je mee, we gaan oud papier ophalen, krijg je een dubbeltje per kilo voor’. Een dubbeltje per kilo, dat was voor mij een week zakgeld! Daar hoefde ik niet lang over na te denken. We bonden beiden een kinderwagen achter onze fiets aan en gingen op pad. We belden overal aan en haalden aardig wat op. Ook bij een oudere man, die vroeg: ‘is het voor de zending?’. ‘Ja, inderdaad, voor de zending’, zei m’n vriendje prompt. ‘O kom mee naar de garage, daar heb ik alles bewaard’. We liepen achter de man aan. In z’n garage stonden een stuk of tien dozen met kranten en een paar met oud linnen. We moesten drie keer op en neer om alles naar de oud-papierboer te brengen, het linnen scheen nog meer dan papier op te brengen. ‘Wat is eigenlijk de zending?’ vroeg ik m’n vriend. ‘Ach joh, dat stopt de dominee alles in z’n eigen zak, heeft m’n vader zelf verteld’. Later zaten we in de ijssalon het grootste ijs te eten.

Ik was verliefd op Roosje. Roosje zat in de tweede en ik in de eerste. Op een dag moest ik van de juf iets naar de tweede brengen. ‘Nee, dat doe ik niet’, riep ik vastberaden want ik was veel te verlegen voor Roosje. De juf zei dat ik toch moest. Toen ik bleef zitten kwam ze op me toe en pakte me bij m’n schouders. Ik hield m’n benen echter stijf om m’n stoeltje geklemd, zodat ik de stoel mee de lucht innam. Wat de juf ook probeerde, ik bleef zitten. Ten einde raad stuurde ze iemand anders.

Ik zat op de christelijke school. We zongen een lied. ‘Mozes trok 20 000 mijlen door de woestijn’ zo luidde de tekst, begreep ik later. Ik zong altijd: ‘Mozes trok met 20 000 meiden door de woestijn’.

Ik kreeg een Wig Wam voor m’n verjaardag. We gingen de Wig Wam opzetten. Met m’n vriendjes mocht ik een boterhammetje gaan eten in de Wig Wam, net als de indianen. ‘Aten de indianen ook boterhammen?’ vroeg m’n vriendje mij.
‘Ja eerst schieten ze met pijl en boog een buffel en dan eten ze buffel op hun boterham. En dan roken ze de vredespijp’.

De Monkees kwamen op Woensdagmiddag op teevee. We keken er altijd naar, m’n broers en ik. We hadden een eigen vertaling van het engelse liedje waarmee de Monkees altijd begonnen: ‘Hee, hee de Monkees, de Monkees zijn zo goed. Vooral die kleine Davie, die poept nog in z’n broek’.

‘Ik kan al Engels’ zei ik tegen de leraar van de vierde klas lagere school.
‘Zo kan jij al Engels? Nou laat maar horen dan!’ zei de leraar geamuseerd.
‘I fill mit my reet in de prikkeldreet en I tell joe det het seer deet’.

Black Shadow

18.03.2012

Blog

Dreumel, het dorpje in de Betuwe diende als decor voor de begrafenis van ome Wim, die ik trouwens nooit gekend had. De kerkdienst was in de fris gerenoveerde kerk van het dorp. Tante Anna, de zus van m’n vader, was wel eens bij ons op visite geweest met haar man en twee zonen.
Met de zonen ging ik toen naar het Scherpenzeelse bos om een beetje te crossen, het was in de begintijd van de brommers, we waren 16. We kerfden onze naam in de bast van een boom, met het jaartal ’75 erbij. Ik ging laatst nog kijken en het stond er nog steeds.

Het meisje dat ik had heette Henny. Later gevolgd door Emmy uit Ede en later Marjolein en Marina uit Woudenberg. Op m’n zestiende woonde ik in een kraakpand op de Langegracht in Amersfoort, naast een begrafenisonderneming. Aan de andere kant van mijn kamer lagen de lijkkisten opgestapeld. M’n kamer lag vol matrassen van het Groene Kruis, waar je voor een habbekrats gebruikte meubels en beddegoed kon krijgen. Waar luisterde ik naar in die tijd? ‘Transformer’ van Lou Reed. Wat las ik? ‘Het Zwarte Licht’ van Harry Mulisch. Spannende nachten waren dat op die vijf matrassen, met Emmy, die zomaar op een dag voor me stond nadat ze het een paar maanden eerder had uitgemaakt. Ze vond het wel stoer dat ik op mezelf woonde en werkte. Of ik ook condooms had? ‘Sure’, was mijn antwoord. Zo’n woord uit die tijd die je niet meer hoort. ‘Sure’. Ik kende het assortiment van de drogisterij waar ik werkte vrij goed en vooral het merk ‘Black Shadow’ was populair, zo bleek door de grote bestellingen van dit merk dat ik op mijn werk regelmatig ging bezorgen op m’ n brommertje in Amersfoort.

Ik werkte als magazijnbediende in een drogisterij: dozen uitpakken, in de schappen zetten en prijzen. Het was vervelend en afmattend werk, maar de radio stond altijd aan en die gaf afleidende en vrolijke muziek. In m’ n vrije tijd was ik actief in het kraakgebeuren. Terwijl vaderlief fabriekshallen bouwde voor de rijken en de machtigen, kraakte zoonlief woningen voor de ‘zwakkeren’ en plakte s ’nachts ’kraak de anti- kraakwet’-affiches in de stad.

Maar nu stond ik voorlopig in Dreumel in de kerk. Koffie met koek, familie begroeten, het ritueel wat nooit routine mocht worden maar toch een vaste structuur had.
Hier begon het dus, dacht ik. Als kind had hij die kerk vast vaak voorbijgelopen, de broer van m’ n vader. De hoge kerk boezemde ontzag in. Aan de bovenmeester op school moesten beide broertjes een dubbeltje schoolgeld betalen, dat ze zorgvuldig geknoopt in een boerenzakdoek mee naar school hadden genomen. Een bewijs van ontvangst werd verlangd.

Boeren hadden het zwaar te verduren in deze streek tussen de twee wereldoorlogen. Het was hard werken voor de boterham met spek op Zondag en aardappel en pap de rest van de week. Alleen weggelegd voor de rijkere boeren, waaronder mijn grootvader gerekend kon worden.
De kinderen mochten naar de ambachts- of huishoudschool maar studeren zat er meestal niet in. Er moest aangepakt worden op de boerderij. Studeren was iets voor rijkeluiszoontjes.

Boek

17.03.2012

Blog

Over een huwelijkscrisis hoef ik geen roman te lezen, ik wil niets lezen waarbij ik denk: ja, dat ken ik precies zo van thuis. Nee, ik wil bij het lezen van een boek of bij het bekijken van een kunstwerk ervaringen opdoen die nieuw voor me zijn, die andere perspectieven tonen en mijn standpunten en waarheden relativeren.

In de bus

17.03.2012

Blog

In de bus

In de bus van Hilversum naar Huizen
Zaten twee oudere dametjes links naast mij
In hun kleurige regenjassen
Met hun bijna witte haren
Gezellig te kletsen

Bij een halte stapte een meisje in
En ging tegenover de dametjes zitten
Een Gothic-meisje in het zwart met mascara
Beide dametjes observeerden haar
Met verbazing, licht geamuseerd en verrast

Met grote ogen keek ze om zich heen, het bleke Gothic-meisje
Lange zwarte jurk en jas, handschoentjes, hoge hakken
Haar zwarte lange haren met vet tegen haar hoofd geplakt
Ze had er duidelijk veel werk van gemaakt

Hotel de Doelen

17.03.2012

Blog

Amsterdam – 1984 –
Rrring! Met een korte tik leg ik m’n alarmerende Hemawekker het zwijgen op. Zes uur. Waarom? De vorige dag was ik naar het Arbeidsburo aan de Amsterdamse Herengracht gefietst waar ik een vacature ‘Schilder gezocht’ had gevonden. Toen ik de baas telefonisch mededeelde dat ik slechts 350 gulden per week verdienen wilde, kon ik komen: ‘Laat maar eens zien wat je kunt’.

De baas; grote zwarte snor, krullenkop, bolle toet en zilveren halsketting. Lokatie: Hotel de Doelen.

Zeven uur, het was nog donker, het regende en er stond een flinke koude wind. Schuren nadat we eerst zeilen gespannen hadden over de steiger heen. Na de koffiepauze ‘flevopollen’; met stoffer een cementpapje op de betonnen ornamenten smeren. Het moest snel en goed. Niet te goed, want dan duurde het te lang, bovendien was het van beneden af toch niet goed te zien. Ook niet te snel, want dan leek het of we het niet goed genoeg deden. Soms kwam de baas kijken, schreeuwde wat en verdween weer. Om half vijf fietste ik moe naar huis. Morgen weer zo’n dag.

Vrijdagmiddag kwart over vier. Of ik nog even kon helpen een steiger af te breken op het Rembrandtsplein. OK, ik pakte m’n spullen en stapte bij de baas in z’n auto. Hij ging zelf in een restaurant koffie drinken en ik stond met een collega in de stromende regen de steiger af te breken. Om half zeven kwam ik drijfnat thuis. Moe.
Lang duurde het niet meer. Na een paar weken, vlak voor Kerst begon het te sneeuwen. Nog steeds Hotel de Doelen. Ik stond nu alleen op een ladder voor een hoge hotelkamer de deuren te schilderen. Elke vijf minuten ging ik naar binnen om m’n handen warm te wrijven die stijf werden van de kou. Ik stond alweer boven op de ladder. Daar het gevroren had was het glad. Opeens gleed de ladder onder me vandaan. Zelf kwam ik nog goed terecht maar de pot verf vloog met een boogje de openstaande hotelkamer binnen. Alles onder de verf, de gordijnen, het tapijt en het bed. Met w.c. papier probeerde ik vertwijfeld nog wat te deppen, maar het was onbegonnen werk.

Een kamermeisje zag het en zei: ‘Ach joh, kan jij toch niets aan doen?’. Het was trouwens al bijna half vijf en ik ging naar boven naar het schildershok, waar ik de kwasten in het water zette. Daar kwam m’n baas binnen. Ik dacht nou moet ik het zeggen, maar hij begon: ‘Ja het is zo dat ik niet zoveel werk meer voor je heb, andere kollega’s hebben vrouw en kind en die moet ik het eerst aan het werk houden’. Het klonk me als muziek in de oren. ‘Ik moet nog wat dekzeil beneden opruimen’ zei ik. ‘Laat maar dat doen wij wel’. Ik gaf hem nog braaf een hand. Nooit meer iets van gehoord.

Honderd kilometer van München richting Salzburg ligt het ‘Kehlsteinhaus‘ op de Obersalzberg bij Berchtesgaden. ‘Ich habe mich in diese Landschaft verliebt‘ zei Hitler destijds en:‘Hier heb ik de mooiste tijd van mijn leven verbracht en zijn mijn grootste plannen ontstaan‘. De Obersalzberg was na Berlijn tot tweede centrale van de Nazi-dictatuur geworden. In het dal stond een eigen ‘Reichskanzlei’ met direkte telefoonverbinding naar Berlijn en boven op de berg verbleven op sommige dagen meer Nazi-bonzen als in de hoofdstad. In een paar jaar was hier het ‘Führersperrgebiet’ ontstaan met streng bewaakte villa’s, bunkers, SS-kazernes en ontvangstgebouwen voor staatsgasten, bekroont door het Kehlsteinhaus op de gelijknamige bergtop, ook wel Hitlers ‘Teehaus’ genoemd. Toen ik met de van veel bladgoud en spiegels voorziene lift midden in het ‘Teehaus’ op de bergtop boven kwam en naar buiten liep, zag ik besneeuwde bergtoppen, bergen met groene bossen en de azuurblauwe Königssee. Een alles overheersend panorama van een woeste, ontembare natuur.

Op 27 April 1945, elf dagen voor oorlogseinde, laadden 373 engelse vliegtuigen 1232 ton bommen boven de Obersalzberg af. Overig bleven alleen, naast het Kehlsteinhaus, het ‘Platterhof’, een pronkhotel, waar voorheen overwegend SS-officieren verbleven en waar ook Hitlers geliefde Eva Braun langere tijd voor de openbaarheid verstopt bleef. De Amerikanen maakten van het Hotel na de oorlog ‘Hotel General Walker’, met golfbaan en skilift. In 1995 verliet het amerikaanse leger de berg. Sindsdien is de Freistaat Bayern in het bezit van het ‘Platterhof’ en is er niet gelukkig mee. Men heeft niet ongegrond angst dat met de openbare toegang naar het Platterhof nog meer ‘Verherrlichungs-touristen’ naar de Obersalzberg komen dan er sowieso al komen. Met een sinds Oktober 2000 ingericht ‘Dokumentationszentrum’ werd aan de gedenkplicht genoeg gedaan, moet de Beierse Staat gedacht hebben. Een voorstel van de Grünen om van het Platterhof een internationaal jeugd-ontmoetingscentrum te maken werd afgewezen. Het Platterhof wordt afgebroken om plaats te maken voor een busparkeerplaats en op de grond van Görings vroegere villa moet een luxe Hotel ontstaan. Zo’n 300 000 gasten, de helft buitenlanders, bezoeken per jaar de Obersalzberg. In de deelwijze toegankelijke bunkers hebben ‘gasten’ meermaals ‘Heil Hitler’ of ‘Wir werden siegen’ geschreven.

Gnom

16.03.2012

Blog

BAD MUSKAU, LEKNICA – 1994 – Niet heel lang geleden verwachtte men vanuit het oosten de inval van het Rode Leger. Men kreeg gelijk. Alleen blijkt het leger rode puntmutsen te dragen en geheel uit kunststof te zijn vervaardigd. Elke dag kan men zulks waarnemen op de bruggen over de Oder/Neisse-rivier, de rivier die Oost-Duitsland van Polen scheidt. In een niet aflatende, gestage stoet trekken duizenden kaboutermutsen, half schuilgaande in grote wit-roodblauw-gestreepte draagtassen Duitsland binnen, verspreidden zich aan Duitse zijde op parkeerplaatsen en in autobussen en trekken vandaar verder.

‘De invasie van de tuinkabouters’ noemt Pjotr dat. Hij staat in zijn zestien kwadraat meter grote kraam aan de Hoofdstraat van Leknica, het Poolse deel van wat vroeger – voor de oorlog – nog Bad Muskau heette. Pjotr verkoopt ze, de tuinkabouters, de grootste van hen zijn zo hoog als een tafel, de kleinste passen op balkons en vensterbanken. Ze duwen kruiwagens, dragen lantaarns, of openen heel ondeugend hun regenjas om hun kabouterheerlijkheid te tonen. Pjotr heeft verstand van kabouters. In Polen, zegt hij, produceren meer dan 160 bedrijven de kitsch voor de Duitse, maar ook Deense en Nederlandse tuin, en dat zijn alleen nog maar de legale. Want ook in deze bedrijfstak is piraterij, “dat kun je hier op de markt al zien.”
Meest gekochte artikel: de tuinkabouter, hier voor 57 mark, in eigen land voor 169.

Aangeschaft op de terugweg van mijn eerste reis naar Polen, Jarocin, met mijn Poolse vriend Tomeck. In Polen kon ik mijn auto laten repareren voor meer dan de helft minder en er voor die prijs nog mee op en neer rijden ook. Een hartelijke ontvangst werd mijn deel. Zijn vrouw kon prachtig pianospelen. Daarnaast was er heerlijk eten, een feestelijke tafel stond vol lekkernijen. De volgende avond buiten in een kampvuur roosterden we de beroemde Poolse worst aan een stok. Wat hebben we gelachen en gepraat met de vaders van Tomeck en Tomasz, zijn zwager die met zijn zus getrouwd was. Onder rijkelijk gebruik van de poolse worst en wodka. Vooral de laatste w zorgde voor een doffe hoofdpijn bij het opstaan de volgende dag, waaraan een tweetal paracetamolletjes weinig en tergend langzaam iets tegen konden uitrichten. Kleinigheidje hou je altijd.

De bierdrinkende tuinkabouter was een geschenk voor Vaderdag. Hij vond een mooi plekje achter in de tuin, alsof hij daar genoeglijk een biertje stond te drinken. Later bracht hij een aantal zomers door in de bokkentuin. Een afgeschermd stukje weide op de werf, waar hij zich tevens in gezelschap bevond van een aantal kippen, een mooie haan en grote konijnen. Voor de bokken was een houten huisje neergezet, waar ze boven op konden klimmen via de hiervoor gemaakte lange planken die er aan vast getimmerd waren. Er stonden wat struiken en helmgras omheen. Mijn vader, timmerman, had het aangelegd voor m’n kleine zusje. Ze voerden samen de kippen en konijnen en zorgden voor vers hooi voor de bokjes. Onze tuinkabouter vormde een treffende decoratie bij het tafereel.
Later vond hij een plekje in de achtertuin onder het bladerdek van de hoge bomen.
Naast een afgehakte boomstronk, alwaar een houten plank op bevestigd voor vogelvoer, staat hij daar nog steeds genoeglijk zijn biertje te drinken naast zijn vat bier, inmiddels opgefleurd door een fris kwastje verf.

De Struisvogel

16.03.2012

Blog

Ik vond laatst toevallig een opstel terug van de middelbare school, het ging als volgt;

Voorjaarsvakantie! Ik had met enige schoolvriendinnen afgesproken. ‘Laten we naar de Disco gaan’ opperde de gastvrouw. Aangezien ik geen spelbreker wilde zijn stemde ik hiermee in.
Ik vroeg, toen we in Arnhem aangekomen aangekomen waren, naar welke ‘tent’ we gingen.
Naar ‘de Struis’ werd er geantwoord. Even later kwamen we bij de bewuste ‘tent’ aan. ‘De Struisvogel’ stond er in kleurige neon-letters geschreven. Door een stevige portier werden we uitbundig begroet en naar een ander persoon doorverwezen, wiens taak het was om iedereen z’n jas af te nemen, in ruil voor een nummertje. Op een dermate hoog volume die conversatie bijna onmogelijk maakte werden dezelfde vervelende niemendalmelodietjes ten gehore gebracht, die men elke dag meermalen op de radio kan horen en een paar keer per week op T.V. kan zien. In ieder geval onder betere omstandigheden dan in deze benauwende zwetende massa, waar de dansvloer zo’n beetje de enige bewegingsvrijheid biedt. Vrijheid? Een veel te mooi woor voor deze zwetende bierzuipende werkende jongeren, waarvan de meesten zeer verveeld uit hun ogen keken. Vooral toen ik op het idee kwam dat ik dan ook in godsnaam maar op de dansvloer moest, nu ik hier toch was. Omdat ik door het verblindende licht nauwelijks iets kon zien, viel het me niet mee om weinig ruimte in te nemen. De andere dansers vonden dat niet leuk, hetgeen me al snel duidelijk werd gemaakt door de vele douwen en stompen die ik ontving, om het over de afkeurende blikken nog maar niet te hebben. Weldra restte mij weinig anders dan recht op en neer te gaan springen. Dat scheen hier toch wel iets sensationeels te zijn, want plotseling stond er een heel kringetje enthousiastelingen om me heen in hun handen te klappen. De discjockey – door de weeks waarschijnlijk een kantoorklerk in confectie-spijkerpak, maar nu in compleet disco-outfit, dus met leren stropdasje en witte streep aan de zijkanten van z’n pantalon – stelde dit enthousiasme blijkbaar niet op prijs en zette langzame muziek op. Nu zag ik ook allerlei jaloerse blikken op mij gericht, hetgeen me een bijzonder voldaan gevoel gaf. Wel was ik doorweekt van het zweet, dus besloot ik maar eens wat te gaan drinken. Nadat ik met moeite duidelijk had gemaakt dat ik toch echt een limonade wilde en geen bier, raakte ik in gedachten verzonken.
Wat bezielt de mensen in vredesnaam om hier in een veel te kleine ruimte op elkaars neus te gaan zitten en wat is nou eigenlijk het leuke, het gezellige hiervan? Is het de sfeer van drukte, bier, zweet en de grapjes van de deejay? Of is het de angst om op te vallen, om een gesprek te voeren en de stem of de mening van een individu te horen? Het verlangen om alle frustraties die in het dagelijkse leven voorkomen te verbergen en op te laten gaan in de massa?
‘Laatste ronde !’ wordt er geroepen. Mensen trekken hun jassen aan, vertrekken. ‘Nog een laatste plaatje !’ joelt de deejay op z’n allerbeste toontje door de microfoon. ‘Dan gaan we allemaal fijn naar huis, enne…. volgende week zijn jullie er toch teker weer?’ Daar komen m’n schoolvriendinnen aan. ‘Hoe vond je het?’ vroegen ze, met een van warmte roodgloeiend gezicht en opgewonden stemgeluid. ‘O leuk hoor’ zei ik geruststellend.

Buitengekomen keek ik nog eens om, ja het stond er toch heel duidelijk: ‘De Struisvogel’.
Glimlachend liep ik verder.

rokjesdag?

16.03.2012

Blog

Het is nog even wachten op rokjesdag, hoewel Het Parool gisteren al kwam met het bericht dat het al rokjesdag was. Geen rokje gezien, althans nog niet zonder legging of malliou eronder. Op de terrassen droeg men nog jassen. Maar het duurt niet lang meer hoop ik.